De Shaytaan beeldt voor sommige onwetende aanbidders in dat zij een gesprek voeren met Allah, Verheven is Hij boven datgene wat zij aan Hem toeschrijven.
Shaykh al-Islaam Ibn Taymiyyah zegt in al-Djawaab as-Sahieh (3/398-399) over degenen die beweren wonderlijke gunsten te bezitten:
‘Velen van hen geloven dat zij spreken met Allah en dat Allah met hen spreekt. Zij zeggen: ‘Allah zei dit tegen mij en ik zei dat tegen Hem.’ De aard van dit gesprek is afhankelijk van de geloofsovertuiging die zij hebben over Allah (Verheven is Hij). Het komt bij velen van hen voor dat de Shaytaan voor hen verschijnt en zegt: ‘Ik ben jouw Heer.’ Zodoende spreken zij met hem en zij denken dat hij hun Heer is, terwijl hij niemand anders is dan de Shaytaan.’
Vrij is Allah van elke tekortkoming! Hoeveel aanbidders heeft de Shaytaan wel niet verdorven door voor hen te verschijnen en te beweren dat hij Allah is!
Shaykh al-Islaam Ibn Taymiyyah zegt in Madjmoe’ al-Fataawaa (1/169):
‘Zoals in het bekende verhaal van Shaykh ‘Abdoel-Qaadir al-Djaylaanie. Hij zei: ‘Toen ik eens bezig was met aanbidding, zag ik plotseling een enorme troon die licht uitstraalde. Er werd tegen mij gezegd: ‘O ‘Abdoel-Qaadir! Ik ben jouw Heer. Ik heb voor jou datgene toegestaan wat ik voor anderen heb verboden.’ Ik zei tegen hem: ‘Ben jij Allah, buiten Wie niemand het recht heeft om aanbeden te worden? Wees verbannen en vernederd, o vijand van Allah!’ Daarop ging het licht uit en het veranderde in duisternis. Er werd gezegd: ‘O ‘Abdoel-Qaadir! Jouw kennis van de religie en jouw hoge status hebben jou van mij gered. Ik heb op deze manier zeventig mensen misleid.’
Later werd er tegen Shaykh ‘Abdoel-Qaadir al-Djaylaanie gezegd: ‘Hoe wist jij dat hij de Shaytaan was?’ Hij antwoordde: ‘Doordat hij zei: ‘Ik heb voor jou datgene toegestaan wat ik voor anderen heb verboden.’ Ik weet dat de wetgeving van Mohammed ﷺ niet afgeschaft of veranderd kan worden. Bovendien zei hij: ‘Ik ben jouw Heer’, en hij was niet in staat om te zeggen: ‘Ik ben Allah, buiten Wie niemand het recht heeft om aanbeden te worden.’
De Shaytaan heeft op deze manier vele mensen die uit zijn op bovennatuurlijke zaken voor de gek gehouden en hij liet hen vervallen in enorme dwalingen.
(Inqaadh al-Moeslimien van Shaykh Mohammed ibn ‘Abdillaah al-Imaam)